We hebben ervoor gekozen om een andere aanpak te verkiezen dan onze concurrentie. Wij geloven erin dat het niet per se nodig is om zelf een weerstation of regenmeter aan te schaffen. Deze aanpak wekt logischerwijs vragen op.

In deze blog leggen we je uit hoe ons meetnetwerk werkt.

Het weer kent verschillende ‘schalen’

Voordat we je vertellen hoe ons netwerk in elkaar steekt, vertellen we je graag hoe het weer in Nederland bijgehouden wordt.

Dat gebeurt met verschillende weerschalen. De Synoptische schaal en de Meso Schaal. Lees snel verder om te zien wat dat inhoudt!

Synoptische schaal

Een meetnet, dat is er toch al? Klopt. Het KNMI heeft verspreid op het land in Nederland 34 automatische weerstations staan[1]. Dit komt erop neer dat er ongeveer elke 30 kilometer een weerstation staat. Door de weerstations wordt volgens internationale standaarden op de meeste locaties temperatuur, luchtvochtigheid, wind, neerslag, straling, luchtdruk en zicht gemeten. Niet midden in steden, maar op het platteland waar de invloed van de omgeving beperkt is. De gegevens worden elke 10 minuten ververst.

Die internationale standaarden zijn belangrijk. Daardoor kunnen metingen vanuit Nederland, vergeleken worden met metingen uit bijvoorbeeld Engeland of Frankrijk. Hierdoor kunnen er weerkaarten opgesteld worden die de grootschalige luchtdrukverdelingen in kaart brengen, waarmee weersverwachtingsmodellen vervolgens gaan rekenen om een weersverwachting te maken.

Het KNMI-meetnet van automatische weerstations is dus onder andere bedoeld om de grote lijnen, in internationaal verband, in kaart te brengen. Metingen van individuele locaties worden ook gebruikt voor lokale waarschuwingen, zoals de metingen die op Schiphol worden verricht voor de luchtvaart. Maar het meetnet als geheel gaat dus voor de grote lijnen, de ‘synoptische schaal’.

Bij ‘normale’ weersomstandigheden zijn deze metingen voldoende om een beeld te krijgen van het weer in Nederland. Op de dag dat ik dit schrijf, zijn de metingen van de 34 weerstations voldoende om een beeld te vormen van wat ongeveer het weer is op de open velden in Nederland. Aan zee staat windkracht 6, in het midden van het land windkracht 5 en in het oosten windkracht 3-4. De temperatuur schommelt tussen de 8 en de 10 graden en door een klein frontje is er overal 0-1 mm neerslag gevallen. Oftewel, op een afstand zo groot als Nederland, zijn de verschillen klein.

Meso schaal

Nu zijn er ook weersystemen die een kleinere schaal hebben: ‘meso schaal’. Denk aan hevige buienfronten, zeewind, kleine venijnige lagedrukgebied en grote buiencomplexen. Dan kan er vanaf een kilometer of 5 al een groot verschil tussen in met name neerslag, maar vervolgens ook in temperatuur, luchtvochtigheid en wind. Dit soort effecten kunnen toevallig opgepakt worden door het KNMI-meetnet, maar worden ook vaak gemist. Dat de verschillen niet worden gemeten, betekent niet dat de verschillen er niet zijn. Twee voorbeelden uit de praktijk:

Voorbeeld 1: Noord-Beveland

Een buienlijn zorgde in het westen van Noord-Beveland, Zeeland, voor 10 mm neerslag. In het oosten van het eiland viel niks, hemelsbreed 10 kilometer verderop. In eerste instantie dus een verschil in neerslag. Maar de volgende dag, werd het in het oosten van het eiland (het was een zonnige zomerdag) al vrij snel warm (25 graden rond de middag) terwijl de temperatuur enkele graden achterbleef in het westen. Wat was het geval: de gevallen neerslag zorgde voor een natte ondergrond waardoor het vochtiger en koeler bleef.

Op 10 kilometer afstand ontstond een verschil van 20%-punt in luchtvochtigheid. Naar mate de dag vorderde, stak de wind op en werden de verschillen uitgedoofd.

Voorbeeld 2: Zeewind

Om het voorbeeld van zeewind te noemen: boven land staat dan over het algemeen een oostenwind. Maar door verschillen in temperatuur tussen zee en land, komt er ook wind van zee op zetten in de kuststreek. De temperatuur in de kuststreek kan dan zomaar 10 graden dalen, terwijl het 10 kilometer naar het oosten nog 30 graden is. En er tussenin botst de koude zeelucht met de warme landlucht en ontstaan er buien. Veel verschil, op korte afstand.

Uit de voorbeelden leren we dat belangrijke verschillen op enkele kilometers plaats kunnen vinden. Het is belangrijk te realiseren dat de omgeving (zee, natte/droge ondergrond, open veld of bossages, landelijke of stedelijk gebied) invloed kunnen hebben op het ontstaan van deze verschillen. Hoe gelijkmatiger het landschap, hoe minder verschillen in temperatuur, luchtvochtigheid en wind. Door de wind wordt de lucht goed met elkaar gemengd en worden verschillen uitgedoofd. Hoe anders is dat in gebieden waar open velden worden afgewisseld met bossages waar deze verschillen in stand blijven.

Opbouw netwerk AgroExact

In het kort: het komt vaak in het groeiseizoen voor dat er verschillen zijn in temperatuur, luchtvochtigheid, wind en neerslag optreden op meso schaal. Overal in Nederland is zomerse neerslag erg lokaal met grote verschillen binnen een paar kilometer. En dus in gebieden waar het landschap sterk verandert, treden binnen 5-10 kilometer al behoorlijke verschillen op in temperatuur, luchtvochtigheid en wind. Nu is het niet rendabel om voor ieder stukje in Nederland de precieze afstand waarop de verschillen optreden in kaart te brengen.

Om het simpel te houden hanteren we voor heel Nederland de volgende stelregels:

Elke 5 kilometer een weerstation (temperatuur, luchtvochtigheid, wind, zon en neerslag)

Elke 2 kilometer een regenmeter (neerslag)

De grens van 5 kilometer zal er in open gebieden voor zorgen dat er eigenlijk meer meetpunten staan dan nodig. En door regenmeters zelfs elke 2 kilometer te plaatsen, zullen sommige regenmeters alleen echt van pas komen in lokale buien situaties door buien die nog lokaler zijn dan de ‘meso schaal’. In getallen komt dit neer op 10x zoveel weerstations als het KNMI in Nederland en wel tot 50x zoveel automatische regenmeters. Dit is echter nog altijd een stuk efficiënter dan ‘iedereen een eigen weerstation’. Dan zouden er duizenden weerstations in Nederland staan, die veelal hetzelfde meten en dus eigenlijk nutteloos naast elkaar staan te meten. Terwijl de meetpunten wel betaald moeten worden. Veel te duur, kosten kunnen niet worden gespreid.

Dit in tegenstelling tot onze aanpak, waarbij de kosten van de meetapparatuur verdeeld kunnen worden over meerdere gebruikers. Bekijk daarom snel de dekking van ons meetnet in de eigen regio!

Benieuwd hoe jouw omgeving is vertegenwoordig? Doe dan nu een locatiecheck!

Neerslag is zo lokaal, dat moet je toch wel per perceel meten?

Lokale, individuele buien die soms binnen een kilometer 20 mm verschil opleveren. Maar door het netwerk staat er dan gemiddeld binnen die kilometer in ieder geval één regenmeter die dit deels in de gaten kan houden.

Het kan zijn dat jouw bedrijfsvoering vraagt om een specifiekere meetlocatie. Per gewas bijvoorbeeld. Dan zou een gewasstations beter voldoen. Zo’n station is een opstelling die gewasspecifieke neerslag, temperatuur en luchtvochtigheid tussen de bladmassa bijhoudt.  Dit soort opstellingen zijn niet mogelijk om een netwerk van te maken, de locaties van de gewassen die specifiek in de gaten gehouden moeten worden in het kader van de gewasbescherming wisselen ieder jaar. Eenieder die daarom gewasbescherming toe wil dienen op perceelsspecifieke informatie, is gebaat bij metingen van onze los verkrijgbare SoilExact Pro die in het gewas ook temperatuur en luchtvochtigheid meet.

[1] https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/uitleg/automatische-weerstations